F8 theorie

Het lespaard en de voorbereiding

Een paard benaderen

Om te voorkomen dat een paard schrikt is het belangrijk dat hij je hoort aankomen. Praat daarom altijd vriendelijk als je op een paard afloopt. Als je een paard uit zijn stal (ook wel box genoemd) gaat halen, kijk dan of hij met zijn hoofd naar de deuropening staat. Zo niet, haal er een instructeur bij, die hem voor je omdraait. Als je nog weinig ervaring hebt is het verstandiger dat er iemand met je meeloopt en je helpt om het halster om te doen.

Niet ineens je hand naar zijn hoofd uitsteken, want daar schrikt een paard van. Maak kalme bewegingen. Doe rustig de staldeur open, praat tegen het paard en aai hem over de hals.

Mensen die nog niet zoveel van paarden weten steken soms plotseling hun hand uit om het hoofd te aaien, vaak van voren in de richting van de ogen of het voorhoofd. Een paard heeft zijn ogen echter opzij van zijn hoofd zitten. Daardoor is er een plek voor zijn neus, waar hij niet zo goed ziet, dus zulke bewegingen op zijn gezicht af zijn griezelig voor hem. Het is beter om hem van de zijkant te benaderen en je arm vooral rustig in de richting van zijn hoofd en nek te bewegen.

Met een paard lopen

Als je met een paard aan de hand loopt hoor jij aan de linkerkant te blijven. Dit is een overblijfsel uit het verleden, toen paardrijden iets was voor ridders en mensen van adel, getooid met een zwaard. De meeste mensen zijn rechtshandig en een zwaard trek je kruislings, dus dat hing aan je linkerzijde. Als je dan links naast het paard liep, hing het zwaard niet in de weg.

Loop naast het paard, niet ervoor. Dat is veiliger en je kunt hem beter sturen. Houd het touw of de teugels met je rechterhand vrij dicht bij het hoofd vast. Touw of teugels nooit om je hand wikkelen, dat is erg gevaarlijk.

Een paard meenemen uit de box

Om een paard mee te nemen uit zijn stal maak je een halstertouw vast aan het halster, dat daarvoor in het midden aan de onderkant een ring heeft. Neem nooit een paard alleen aan het halster mee als je hem meevoert, met een touw heb je meer ruimte om hem vast te houden mocht hij opzij stappen.

Voordat je het paard aan het halstertouw meeneemt moet je even goed kijken of de staldeur helemaal open is, zodat het paard niet met zijn heupen achter de rand blijft haken. Maak de draai niet te kort, een paard is een groot dier. Nooit het touw om je hand wikkelen, dat is gevaarlijk als hij onverhoopt toch schrikt.

Een paard terugzetten in de box

Als je een paard terug op stal zet, loop dan helemaal mee naar binnen en draai hem pas om als hij weer met zijn hoofd in de richting van de uitgang staat. Pas dan doe je het halster af, geef hem nog een aai over zijn hals en loop rustig naar buiten. Niet vergeten de deur weer goed dicht te doen.

Met een paard naar de bak lopen

Als je een paard meeneemt aan de teugels, zorg dan dat je twee vingers van de rechterhand tussen beide teugels hebt, zodat je het bit niet pijnlijk in de mond vastknijpt. Als je door de deur gaat met het paard aan de hand, zorg dan dat je een ruime draai maakt, zodat hij niet met zijn achterkant tegen de deurpost stoot.

Neem je een paard mee de rijbaan in, doe dan niet zomaar de deur open. Kijk goed of er niet toevallig iemand aankomt. Het is gebruikelijk om ‘deur vrij’ te roepen, waarna je de deur pas opent als daar een bevestigend antwoord op is gekomen. Het betekend dat iedereen weet dat jij naar binnen komt en daar rekening mee houdt.

Belonen

Er zijn verschillende manieren waarop je een paard kunt belonen of aanhalen. Vriendelijk praten, zachtjes op de hals kloppen, aaien, in zijn manen kriebelen, dat zijn allemaal benaderingen die een paard prettig vindt. Sommige paarden vinden het niet zo fijn als je in de buurt van hun ogen of oren komt. Trekt hij zijn hoofd weg, blijf daar dan uit de buurt.

Geef nooit zomaar snoepjes, wortels of suikerklontjes aan een paard. Ze worden er soms bijterig van of gaan bedelen. Als er meer paarden bij elkaar staan worden ze jaloers. Heb je wat lekkers meegenomen, vraag dan aan de stalbeheerder of de instructeur of je het aan een paard mag geven.

Als je in overleg wel iets lekkers aan een paard geeft, doe dat dan op je vlakke hand, met je duim aangesloten, zodat je vingers niet tussen de tanden kunnen komen. Het is nog verstandiger om het in de voerbak te leggen, zodat het paard niet bij jou leert bedelen.

Even met rust laten

Bij een manege lopen vaak veel mensen rond en sommige paarden hebben even geen zin in al die aandacht. Draait hij van je weg of doet hij zijn oren naar achteren, laat hem dan met rust.

Houding

Hoe te zitten

Als je op een paard stapt ga je zitten op je achterste. In iedere bil voel je een botje dat op het zadel drukt, dat zijn je zitbeenknobbels. Ga in het diepste punt van het zadel zitten, niet te ver naar voren, maar ook niet te ver naar achteren. Precies in het midden is goed. Je gewicht hoort gelijk te zijn verdeeld over je twee zitbeenknobbels.

Houd je lichaam rechtop, je ruggengraat moet als een stapel op elkaar staande losse blokjes zijn: recht, maar zonder spanning. Je moet soepel kunnen meebewegen met je paard. Niet achterover of voorover of naar links of rechts hangen, maar in evenwicht rechtop zitten alsof je de wijzer van een klok bent die op zes uur staat.

Als je van opzij kijkt horen je schouder, heup en hak op een lijn te zitten.

Beide schouders naar achteren en ontspannen, zodat je bovenarmen langs de zijkant van je lichaam blijven. Nek en hoofd ook rechtop, vooral niet naar beneden kijken. Dan krom je namelijk je schouders en bovenlichaam, waardoor je uit je evenwicht bent en het paard een verkeerd signaal doorgeeft. Bovendien zie je dan niet waar je heen gaat. Het helpt soms om te doen alsof de bovenkant van je hoofd met een touwtje aan het dak vast zit.

Beenligging

Als je op een paard zit, laat dan je benen op een natuurlijke manier naar beeneden hangen, met de binnenkant van je dijen, knieen en kuiten tegen het paard, zonder te knijpen. Als je stijgbeugels op de juiste lengte zijn is je knie licht gebogen en ligt deze mooi aangesloten tegen het zadel. De stijgbeugels horen onder de bal van je voet.

Belangrijk is dat je je been zonder spanning kunt laten hangen, waardoor je enkel een beetje door veert en het laagste punt is. Daardoor kan je voet nooit te ver in de beugel schieten.

Als je van opzij naar een goed zittende ruiter aankijkt zie je dat de schouders, de heupen en de hakken op een lijn liggen. Dat is de juiste positie. Ruiters die zich nog niet zo zeker voelen in het zadel hebben de neiging te veel te knijpen met hun benen. Dat is niet prettig voor het paard en je krijgt er zelf spiepijn van, terwijl je niet zo goed kunt voelen wat er onder je gebeurt. Probeer je benen te ontspannen en jezelf in evenwicht te houden op je zitbeenknobbels door de bewegingen van het paard te volgen. Voel de stijgbeugels on je voeten, maar ga er niet in staan, want dan span je je spieren juist te veel.

Sommige ruiters draaien hun tenen naar buiten om met hun kuiten te knijpen. Daardoor komt hun knie los van het zadel. Het is echter de bedoeling om je voet recht te houden, in de rijrichting, dus met je tenen in de richting van de neus van je paard. Je knie hoort ‘aan’ te liggen, zonder spanning of knijpen.

De lengte van de stijgbeugels is belangrijk voor een juiste beenligging. Het is goed als je ze uitdoet en je kunt, door je tenen iets omhoog te doen, je voet weer aan de beugel schuiven. Te lange beugels zorgen ervoor dat je op je tenen gaat staan om ernaar te reiken, waardoor je minder diep in het zadel zit. Bij te korte beugels in je knie te veel gebogen, veert je enkel te ver door en je komt te ver uit het zadel omhoog.

Arm- handhouding

Laat je schouders en je bovenarmen op een ontspannen manier hangen. Pak je teugels in je vuisten, waarbij deze van onderaf tussen je pink en ringvinger doorloopt. Je duim ligt er als een dakje bovenop, om te voorkomen dat de teugel door je hand glijdt. Je onderarm houd je zo dat deze een doorlopende lijn met de teugel tot aan de mond vormt, met je ellebogen losjes tegen je lichaam.

Draai je beide vuisten naar elkaar toe. Als je je pinken uitsteekt moeten de topjes elkaar precies raken. Je teugels moeten op zo’n lengte zijn dat je je handen vlak voor het zadel bij de schoft van het paard kunt houden.

Houd tijdens het rijden je handen bij elkaar, zodat het bit niet heen en weer door de mond gaat. Veer met je beide handen tegelijk en elastisch mee in het ritme van de beweging van het hoofd, zodat de teugels steeds op dezelfde lengte blijven niet klapperen.

Deze arm- en handhouding is zo ontstaan, omdat je op deze manier het makkelijkst elastisch kunt meebewegen met het paard, waardoor hij geen rukken in zijn mond krijgt.

Belang van een juiste houding

Een van de oudste boeken over paardrijden is van ver voor het jaar nul. We doen het dus al eeuwenlang. In de loop der tijdens iuitgevonden wat de beste houding is om op een paard te zitten. Als je op die manier zit en hulpen geeft is dat voor een mens goed te doen en voor een paard het best te begrijpen wat we van hem willen. In de juiste houding storen we het paard het minst in zijn bewegingen en kunnen we hem aanweijzingen geven die voor hem logisch zijn. Een wiebelende of scheef zittende ruiter maakt het hem bijzonder lastig om uit alle (on)bedoelde signale die ene te zoeken waaruit duidelijk moet worden wat hij moet doen. Als je pech hebt wordt hij er onrustig van, omdat hij je niet begrijpt. Of hij doe helemaal niks, omdat hij niet snapt wat je wilt.

Het is ook belangrijk om aan je houding te werken omdat het paardrijden er leuker door wordt. Hoe beter en mooier je een paard kunt volgen in zijn bewegingen, hoe prettiger het voelt en hoe makkelijker het rijden wordt. Letten op je houding houdt nooit op. Zelfs topruiters zijn er dagelijks mee bezig. Een mooie houding te paard is goed voor je lichaam.

Uitrusting en gedragsregels

Paardrijden is een traditionele sport, die vroeger alleen gedaan wrdt door rijke mensen. Een beetje daarvan is terug te zien tijdens wedstrijden, als iedereen keurig gekleed gaat in rijjasjes. Maar ook tijdens de lessen is het de bedoeling dat je netjes voor de dag komt. Dat hoeft niet overdreven in een jasje, maar naveltruitjes of blote schouders horen niet in de rijbaan thuis.

Te wijde truien zijn onpraktisch, omdat de instructeur dan niet kan contoleren of je in de juiste houding zit. Lange bengelende sierraden of sjaals zijn gevaarlijk, omdat je daarmee kunt blijven haken. Rij nooit rond me je jas of vest open, je paard zou kunnen schrikken van het geflapper.

Kauwgom of snoep kauwen tijdens het rijden is erg gevaarlijk. Het kan in je luchtpijn schieten tijdens een onverwachte beweging, waardoor je stikt.

Gedrag

Kuddedier

Paarden zijn van nature kuddedieren, die het liefst in grote groepen samenleven. Ze praten niet me elkaar zoals wij, maar geven elkaar aan wat ze bedoelen met hun lichaamstaal. Als je die signalen leert begrijpen weet je wat een paard voelt en denkt. Dat is belangrijk, want dat voorkomt onbegrip. Als je snapt hoe een paard in de natuur leeft en zich in een kudde gedraagt weet je beter hoe hij zal reageren. Dat maakt de omgang met paarden en het berijden ervan leuker.

In een kudde leeft een paard tussen soortgenoten. Hij is daarom liever niet alleen. Als je in je eentje ergens rijdt en je komt andere paarden tegen, dan zal jouw paard achter die anderen aan willen in plaats van naar jou te luisteren. In een kudde doen paarden het gedrag van elkaar na. Gaan er een paar rennen, dan wil de rest meedoen.

Binnen een kudde hebben paarden vriendjes, maar ook paarden die ze minder graag mogen. Eentje is de baas. Als je met zijn allen achter elkaar rijdt is het belangrijk om voldoende tussenruimte te houden, zodat paarden die elkaar niet zo mogen niet lelijk tegen elkaar kunnen doen.

Vluchtdier

Paarden zijn vluchtdieren. Dat betekent dat ze proberen aan gevaar te ontsnappen door hard weg te rennen. Niet alle paarden reageren hevig als ze schrikken. Van nature zijn ze vriendelijk en niet agressief naar mensen toe. Als ze al wat langer met mensen omgaan en op een plek zijn die ze goed kennen, zullen ze niet snel op hol slaan of een trap geven. Lespaarden in een manege worden uitgezocht op hun brave en rustige karakter.

Toch is het wel belangrijk om te onthouden dat ook brave paarden ergens bang voor kunnen zijn. Voorkom dat een paard schrikt van jou, bijvoorbeeld als je er onverwacht aankomt. Hoe doe je dat? Door tegen hem te praten en nooit te hollen in de stal. Loop rustig op hem af, het is niet verstandig om op de achterkant van een paard af te gaan. Hij ziet je dan niet aankomen. Als het niet mogelijk is om voorlangs te lopen, waarschuw het paard waar je bent door te praten.

Oren

Als je nog niet zoveel weet van een paard kun je toch redelijk eenvoudig zien aan de oren in wat voor humeur hij is. Een paard kan zijn oren alle kanten op draaien. Wijzen ze recht naar voren, dan is hij in een vriendelijke bui, belangstellend en op iets geconcentreerd. Staan de oren opzij gericht en hangen ze een beetje, dan is het paard ontspannen, slaperig en moe. Een oor naar voren en een oor naar achteren betekend dat hij wel tevreden is, maar hij heeft iets achter zich gehoord, of weet niet niet zo goed wat hij ervan moet vinden. Oren die naar achteren gericht zijn kan betekenen dat hij daar iets hoort, maar meestal is het een teken van ontevredenheid. Oren plat achterover is een slecht teken, het paard is boos of bang.

De gangen van een paard

Stap

Stap is de eerste gang van het paard. Het paard tilt zijn benen een voor een op en zet ze weer neer. Omdat het niet zo hard gaat is het ook de makkelijkste gang om mee te beginnen. Belangrijk is dat je probeert te voelen hoe het paard onder je beweegt en dat je meebeweegt in dit ritme. Het voelt een beetje alsof om de beurt je ene bil en dan je andere bil naar voren wordt meegenomen.

Draf

In draf tilt een paard steeds twee benen tegelijk op en heeft hij er twee aan de grond, diagonaalsgewijs. Voor een ongeoefende ruiter voelt dit als een stuiterende gang, waarbij je uit het zadel omhoog wordt gegooid tijdens het zweefmoment. Bovendien gaat het een stuk harder dan de stap. Het wordt pas leuker als je leert lichtrijden, waardoor je de bewegingen kunt opvangen.

Als je nog meer ervaren bent en hebt geleerd om de bewegingen van het paard in je lichaam op te vangen kun je doorzitten in draf, zonder te stuiteren.

Lichtrijden

Draf is een enigszins stuiterende gang, waarbij het paard steeds diagonaalsgewijz twee benen aan de grond heeft met een zweefmoment ertussen.

Door licht te rijden kun je de beweging opvangen. Dit voelt voor de ruiter veel makkelijker. Het paard gooit je in draf omhoog, veer mee en blijf heel kort staan in de beugels, waarbij je je knieen tegen het zadel houdt voor steun, maar zonder te knijpen. Neemt de beweging van het paard je weer mee naar beneden, ga dan zachtjes zitten. Als je er net mee begint helpt het soms om hardop te tellen of sta-zit te zeggen, om het ritme vast te houden.

Probeer je bovenlichaam rechtop te houden, in evenwicht, anders schuiven je benen van de juiste plek af en breng je je paard uit balans. Ga niet te hoog staan. Een klein stukje opwippen is voldoende, maar niet meer dan het paard je opgooit.

Galop

Galop is de snelste gang van het paard. Het is een beweging in drieën en dat hoor je ook, want als je goed luistert klinkt het als ‘ka-ta-klop’. Het paard zet af met zijn buitenachterbeen, het afzetbeen wordt opgetild terwijl het binnen voorbeen als laatste op de grond wordt gezet. Net als in de draf heeft een paard in de galop ook een zweefmoment, waarbij alle vier de benen even los van de grond zijn.

Hoewel de galop makkelijker voelt dan de draf, minder stotend en meer als een golfbeweging, vinden veel ruiters het toch een moeilijke gang omdat het harder gaat. Je moet leren je rug los te laten en daarmee de beweging van het paard te volgen, zodat je met je achterste in het zadel kun blijven.

De goede galop

In stap en draf maakt het niet uit welke kant je op gaat, linksom of rechtsom, er is maar een soort stap of draf. Bij de galop is dat anders, een paard heeft een linker- en een rechtergalop. Om het verschil te leren moet je eerst weten hoe een paard zijn benen gebruikt in galop. Deze gang kent drie fasen en een zweefmoment.

In de linker galop is het rechter buiten achterbeen het afzetbeen dat het eerst wordt neergezet. Het linker binnen voorbeen grijpt het verst naar voren en wordt als laatste op de grond geplaatst. In de rechter galop is dit andersom.

Aan het binnen voorbeen is het makkelijkst te merken of je in de goede galop zit. Als je even snel naar beneden kijkt kun je zien of dat been het verst naar voren komt. Hoe meer ervaren je wordt als ruiter, hoe beter je dit kunt voelen, zodat je niet langer ter controle hoeft te kijken.

Je zit dus in de goede galop als je linksom in de linker galop en rechtsom in de rechter galop rijdt.

Harnachement

Het materiaal wat wordt gebruikt voor het berijden van een paard, zoals het zadel en hoofdstel, noemen we harnachement. Deze uitrustig van het paard moet goed onderhouden zijn. Versleten of slecht passend materiaal kan bij het paard schuren of breken tijdens het rijden.

Hoofdstel

De grootte van een hoofdstel kan veranderd worden door de gespen aan de bakstukken. Voor het om- en afdoen van het hoofdstel worden alleen de neusriem en keelriem losgemaakt.

  1. Kopstuk
  2. Bakstuk
  3. Keelriem
  4. Frontriem
  5. Neusriem
  6. Bit
  7. Teugel
  8. Knelvel

Zadel

  1. Stijgbeugelhaak (met veiligheidspal)
  2. Stijgbeugelriem
  3. Stijgbeugel
  4. Beugelrubber
  5. Bovenste zweetblad
  6. Zitting
  7. Achterboom
  8. Stotenklep
  9. Kussens
  10. Singelstoten
  11. Onderste zweetblad
  12. Singel
  13. Zadelrokje
  14. Lepel
  15. Kniestuk
  16. Kamer
  17. Kniewrong

Exterieur

Exterieur betekent het uiterlijk van het paard. Alle onderdelen van het lichaam hebben een naam. Omdat je deze termen in de manege en in de les regelmatig zult horen is het belangrijk te weten welk lichaamsdeel van het paard ermee wordt bedoeld.

a. Voorhand

Het hoofd:

1. Oren/maan top/ogen

2. Voorhoofd

3. Mondspleet met mondhoek

4. Kingroeve

5. Jubeen

6. Kaak

Borst:

7. Schouder

8. Boeg

Voorbeen:

9. Onderarm

10. Bovenarm

11. Voorknie of handwortelgewricht

12. Pijnbeen

13. Kogel

14. Vetlok, waarin opgesloten eelt, spoor genaamd

15. Koot

16. Kroonrand (bovenrand van de hoef)

17. Hoef

18. Elleboog

19. Zwilwrat (binnenkant)

20. Kootholte

Aan de bovenkant van het hoofd

21. Nek

22. Hals

23. Schoft

b. Middenhand

24. Rug

25. Lendenen

26. Ribben

27. Buik

28. Lies

29.Flanken

c. Achterhand

30. Kruis

31. Heup

32. Dijen

33. Billen

34. Knie

35. Schenkel

Achterbeen met

36. Spronggewricht

37. Hak

38. Staart

Als we het over het lichaam van het paard hebben, verdelen we dat in drie denkbeeldige stukken:

  1. De voorhand: het gedeelte voor het zadel, dus de neus tot en met de schoft
  2. De middenhand: zit onder je zadel, dus vanaf de schoft tot een denkbeeldige verticale lijn getrokken vanuit de heup van het paard.
  3. De achterhand: het gedeelte achter het zadel. Dus vanaf die denkbeeldige lijn en loopt tot het puntje van de staart.
  1. Pijp
  2. Kogel
  3. Kootholte
  4. Kroonrand
  5. Vetlok

Rijden

Ontspanning

Als een paard niet wordt gehinderd door de ruiter en de hulpen op de juiste manier met gevoel worden gegeven, zal hij zich veilig voelen en zijn spieren ontspannen. Dat is prettig, want dat zit makkelijker dan op strakgespannen rugspieren. Bovendien is een ontspannen paard bereidwilliger om de aanwijzingen van de ruiter op te volgen. Het is daarom belangrijk om goed op je houding te lettenen te proberen zo soepel mogelijk mee te bewegen met het paard, waarbij je je hulpen vriendelijk en met gevoel geeft.

Een ontspannen paard loopt zonder spanning in zijn hoofd, hals en rug. Hij zoekt met zijn mond steeds de hand van de ruiter op, door zijn hals te laten zakken.

Constante verbinding

Hoe meer gevorder je bent als ruiter, hoe beter je in staat bent om de bewegingen van een paard met je zit te volgen en een constant contact met de mond van je paard te onderhouden. Daarvoor is het belangrijk dat je soepel meebeweegt met je handen, maar niet zoveel dat de teugel klappert. Je moet verbinding met de mond houden. Het hoofd van een paard beweegt tijdens het rijden. Alleen als jouw handen zo soepel zijn dat ze precies zo meebewegen als zijn hoofd, lifgt het bit stil in de mond. Dat is prettig voor het paard.

Vanaf de F9 is ‘constante verbinding’ een apart punt waarop je beoordeeld wordt door de jury. Hij zal zich veilig voelen bij jou en zich ontspannen. Als je met je beenhulpen je paard actief houdt zoekt hij zelf contact met jouw hand, omdat hij er vertrouwen in heeft dat dat geen pijn doet. Dit heet ‘aanleuning’.

Halve ophouding

Halve ophouding is een attentieseintje voor het paard. Houd hem voorwaarts met twee benen, sluit kort twee handen om de teugels om direct daarna weer los te laten, zodat het paard niet langzamer gaat, maar hij begrijpt dat er iets gaat komen. Als je op een paard iets wilt gaan doen en hem ineens een hulp geeft, is hij daar niet op voorbereid. De kans bestaat dat hij daardoor niet meteen reageert of dat hij er zelfs van schrikt omdat je hem ermee overvalt. Daarom hoor je als ruiter met je lichaam een soort waarschuwing te geven dat er iets gaat gebeuren en dat noemen we een halve ophouden.

Een halve ophouding is ervoor bedoelt om het paard attente te maken op dat er iets gaat gebeuren.

Hele ophouding

Behalve een halve ophouding, die vooral als waarschuwing aan een hulp voorafgaat, kennen we ook de hele ophouding. Die gebruik je voor een overgang terug. Ook dat is een kwestie van hand, zit en benen. Richt jezelf goed op, adem in en stop met meegaan in de beweging van het paard. Je benen zorgen ervoor dat de achterbenen van je paard onder het lichaam worden neergezet. Wanneer je beide handen licht sluit, dus iets meer druk neemt op beide teugels, zal het paard terugkomen in tempo. Dat moet je echter niet lang aanhouden. Beter is om het, indien nodig, een paar keer kort na elkaar te herhalen, waarbij je wel blijft meeveren in het ritme van de beweging. Rukken aan de teugels mag nooit. Als je paard op de juiste manier reageert, moet je gelijk weer lichter worden met je handen, als beloning. Dat is prettig voor hem en daardoor zal hij het de volgende keer nog steller goed doen.

Hals strekken

Zorg dat het tempo gelijk blijft. Geef geleidelijk meer teugel en let op dat je paard je hand blijft volgen naar beneden tot kniehoogte, pas dan is de oefening goed uitgevoerd. Zo niet, neem dan de teugels weer aan en probeer het opnieuw, waarbij jouw benen het paard voorwaarts houden. Wordt het hals strekken op een grote volte gevraagd, dan moet je de lijn van de volte volgen en daarbij de hals strekken. Let op dat je probeert dit de hele volte vol te houden, maar daarna geleidelijk de teugels weer op maat.