F10 Theorie

Figuren

Volte 10 meter

Een rijbaan is 20 meter breed, dus een volte 10 meter loopt vanaf de lange zijde gezien precies tot de A-C lijn. Dit formaat wordt daarom ook wel een ‘volte halve baan’ genoemd. Dat is vrij klein, een paard moet best veel buiten op deze cirkel.

Bereid je voor door op tijd naar binnen te kijken en je paard alvast een beetje naar binnen te laten kijken, zonder dat je al van de hoefslag af gaat. Bij de letter aangekomen waar de volte moet worden gereden neem je je paard met twee teugels mee. Maak je binnen been lang en wees soepel met je binnen hand. Een paard is echt buigzaam in zijn hals, te veel trekken aan de binnen teugel om de volte kleiner te maken zorgt er juist voor dat je de bocht uitvliegt. Het paard doet dan namelijk zijn hoofd wel naar binnen, maar zijn buiten schouder wordt daardoor juist meer naar buiten gezet, dus hij loopt van de volte af.

Wordt je volte te groot, houd hem dan tegen met je buiten teugel en je buitenbeen. De binnen teugel geeft de richting aan, trek niet het hoofd naar binnen. Een paard mag in de volte niet langzamer of sneller gaan lopen.

Links- rechtsomkeert

Aan het einde van de lange zijde rij je een halve volte 10 meter, vervolgens ga je vanaf de A-C lijn, waar je dan bent beland, in een diagonale lijn terug naar de hoefslag bij E of B.

Je kunt dit figuur ook bij de B of E rijden, waarna je bij de hoekletter terugkeert op de hoefslag. Belangrijk bij dit figuur is dat het paard in de bocht gebogen en gesteld is en volgens de lijn van het figuur en op het rechte gedeelte ook echt recht loopt.

Hulpen

Gewichts- en zithulpen

Door de manier waarop je zit kun je een paard aanwijzingen geven wat je van hem wilt. Als je zelf een kind op je nek neemt en dat hangt scheef, dan probeer je eronder te stappen om je evenwicht niet te verliezen. Dat doet een paard ook. Nou is het niet de bedoeling dat je helemaal scheef gaat hangen als je een bepaalde kant op wilt, maar je kunt wel meer gewicht op een van je zitbeenknobbels zetten om je paard iets duidelijk te maken. Daarbij is het de bedoeling dat je wel recht blijft en niet inknikt in je heup.

Een voorbeeld van een gewichtshulp is afwenden. Maak je voor je gevoel zwaarder in de richting waar je naartoe wilt door je op te richten en lang te maken en, in combinatie met andere hulpen, zal je paard je aanwijzingen opvolgen. Kijken in de richting waar je naartoe wilt zorgt ook al voor een gewichtshulp. Een overgang als halthouden is een voorbeeld van een zit hulp, waarbij je jezelf lang maakt en stopt met het volgen van de bewegingen van het paard, zodat hij voelt aan jouw zit dat hij moet stoppen.

Beenhulpen

Met je benen kun je een paard heel veel verschillende aanwijzingen geven.

De buik licht aanraken met twee kuiten tegelijk betekent dat je vooruit wil. Een been iets naar achteren en daarmee het paard aanraken betekent dat je opzij wil. Beenhulpen worden bijna altijd gebruikt in combinatie met andere hulpen. Als je de bocht om wilt houd je je binnen been lang en je buitenbeen iets naar achteren, terwijl je met je teugels stuurt.

Een goed opgevoed paard heeft genoeg aan een lichte aanraking met je kuit. Maar er zijn ook luie paarden of dieren die door veel verschillende ruiters worden bereden en dus soms iets verschillende aanwijzingen krijgen waarmee hetzelfde wordt bedoeld. Het kan zijn dat je die iets nadrukkelijker beenhulpen moet geven. Niet door te knijpen met je benen, waant daar gaat een paard juist langzamer van, dat voelt immers alsof hij wordt vastgehouden. Door je beenhulp iets feller te maken kun je er meer nadruk aan geven, maar ga niet schoppen. Je knie mag niet los van het zadel komen als je been geeft.

Hoe verder je komt met rijden, hoe beter je leert je beenhulpen op de juiste manier te geven. Je zult merken dat je paard je daardoor sneller begrijpt, het rijden wordt makkelijker.

Geef alleen beenhulpen als je echt iets van een paard wilt en zorg dat er reactie op komt. Sommige mensen geven gedachteloos meerdere beenhulpen achter elkaar zonder dat het paard er iets mee doet. Daardoor raakt hij gewend aan het gevoel en doet hij ook niks als je er wel iets mee bedoelt. Hij stompt af.

Teugelhulpen

Ook me de teugels kun je een paard veel duidelijk maken. Twee teugels voorzichtig iets aantrekken betekend ‘ho’. Met een teugel opzij stuur je een paard die kant op. Het lijkt dus een erg belangrijke hulp, maar een paard heeft een erg beweeglijke hals en kan die makkelijk naar binnen buigen terwijl hij toch rechtuit blijft lopen. Teugelhulpen kun je daarom niet los zien van andere (met name been-) hulpen. Hoe verder je komt in het paarrijden, hoe beter je leert om met zo klein mogelijke teugelhulpen te werken, zodat het paard zo min mogelijk wordt tegengehouden. Teugelhulpen hebben namelijk al snel een remmende werking.

Met teugelhulpen moet je altijd voorzichtig zijn. Teugels zijn immers verbonden met een bit en ruw geruk daaraan doet een paard pijn. Het is de bedoeling dat je met de teugels een zacht en elastisch contact houdt met de paardenmond. Dat doe je door ze aan te nemen totdat je de mond van het paard in je handen voelt. Als een paard loopt beweegt daarbij zijn hoofd. Beweeg jouw handen net zo veel mee, zodat de teugels niet in een boogje raken, maar de druk op de mond ook niet toeneemt. De teugels moeten op een lengte blijven. Je blijft datzelfde lichte contact met de mond houden. Als het goed gaat is het een prettig gevoel, alsof je hand in hand met iemand loopt.

Beweeglijke handen van een ruiter zijn bijzonder onprettig voor een paard. Zagende teugelhulpen, waarbij het bit heen en weer door de mond wordt getrokken, mogen absoluut niet! Na iedere teugelhulp is toestaan belangrijk en toestaan is de handen terugbrengen aar de basishouding.

Bijkomende hulpen (stem, zweep en sporen)

Er zijn nog meer manieren om een paard te laten merken wat je wilt. Sommige paarden reageren goed op stemhulpen. Het is een vriendelijke manier om iets duidelijk te maken, mits je het op een rustige manier zegt. De meeste paarden hebben wel geleerd wat ‘ho’ of ‘terug’ betekent. Er zijn lespaarden die precies weten wat er wordt bedoeld als de instructeur een bepaald commando geeft.

Wil je sneller dan kun je je beenhulpen ondersteunen door met je tong te klikken. Maak daar echter geen gewoonte van en gebruik het alleen als je paard er ook echt op reageert. Anders heeft het geen nut en is het allen irritant voor anderen, die misschien onbedoeld wel reageren op jouw hulp. Tijdens wedstrijden zijn stemhulpen en tongklikken niet toegestaan, dus je moet je oefeningen ook zonder dat kunnen uitvoeren.

Een zweep is een verlengde van je beenhulp, maar mag niet worden gebruikt als afstraffing. Sporen zijn ook versterking van je beenhulp, sporen mogen alleen gebruikt worden door ruiters die controle over de beenligging hebben en dus niet per ongeluk met hun sporen het paard raken. Blijf eraan denken dat sporen en zweep alleen mogen worden gebruikt na overleg met je instructeur.

Rijden

Ontspanning

Als een paard niet wordt gehinderd door de ruiter en de hulpen op de juiste manier met gevoel worden gegeven, zal hij zich veilig voelen en zijn spieren ontspannen. Dat is prettig, want dat zit makkelijker dan op strakgespannen rugspieren. Bovendien is een ontspannen paard bereidwilliger om de aanwijzingen van de ruiter op te volgen. Het is daarom belangrijk om goed op je houding te lettenen te proberen zo soepel mogelijk mee te bewegen met het paard, waarbij je je hulpen vriendelijk en met gevoel geeft.

Een ontspannen paard loopt zonder spanning in zijn hoofd, hals en rug. Hij zoekt met zijn mond steeds de hand van de ruiter op, door zijn hals te laten zakken.

Constante verbinding

Hoe meer gevorder je bent als ruiter, hoe beter je in staat bent om de bewegingen van een paard met je zit te volgen en een constant contact met de mond van je paard te onderhouden. Daarvoor is het belangrijk dat je soepel meebeweegt met je handen, maar niet zoveel dat de teugel klappert. Je moet verbinding met de mond houden. Het hoofd van een paard beweegt tijdens het rijden. Alleen als jouw handen zo soepel zijn dat ze precies zo meebewegen als zijn hoofd, lifgt het bit stil in de mond. Dat is prettig voor het paard.

Vanaf de F9 is ‘constante verbinding’ een apart punt waarop je beoordeeld wordt door de jury. Hij zal zich veilig voelen bij jou en zich ontspannen. Als je met je beenhulpen je paard actief houdt zoekt hij zelf contact met jouw hand, omdat hij er vertrouwen in heeft dat dat geen pijn doet. Dit heet ‘aanleuning’.

Halve ophouding

Halve ophouding is een attentieseintje voor het paard. Houd hem voorwaarts met twee benen, sluit kort twee handen om de teugels om direct daarna weer los te laten, zodat het paard niet langzamer gaat, maar hij begrijpt dat er iets gaat komen. Als je op een paard iets wilt gaan doen en hem ineens een hulp geeft, is hij daar niet op voorbereid. De kans bestaat dat hij daardoor niet meteen reageert of dat hij er zelfs van schrikt omdat je hem ermee overvalt. Daarom hoor je als ruiter met je lichaam een soort waarschuwing te geven dat er iets gaat gebeuren en dat noemen we een halve ophouden. Een halve ophouding is ervoor bedoelt om het paard attente te maken op dat er iets gaat gebeuren.

Hele ophouding

Behalve een halve ophouding, die vooral als waarschuwing aan een hulp voorafgaat, kennen we ook de hele ophouding. Die gebruik je voor een overgang terug. Ook dat is een kwestie van hand, zit en benen. Richt jezelf goed op, adem in en stop met meegaan in de beweging van het paard. Je benen zorgen ervoor dat de achterbenen van je paard onder het lichaam worden neergezet. Wanneer je beide handen licht sluit, dus iets meer druk neemt op beide teugels, zal het paard terugkomen in tempo. Dat moet je echter niet lang aanhouden. Beter is om het, indien nodig, een paar keer kort na elkaar te herhalen, waarbij je wel blijft meeveren in het ritme van de beweging. Rukken aan de teugels mag nooit. Als je paard op de juiste manier reageert, moet je gelijk weer lichter worden met je handen, als beloning. Dat is prettig voor hem en daardoor zal hij het de volgende keer nog steller goed doen.

Hals strekken

Zorg dat het tempo gelijk blijft. Geef geleidelijk meer teugel en let op dat je paard je hand blijft volgen naar beneden tot kniehoogte, pas dan is de oefening goed uitgevoerd. Zo niet, neem dan de teugels weer aan en probeer het opnieuw, waarbij jouw benen het paard voorwaarts houden. Wordt het hals strekken op een grote volte gevraagd, dan moet je de lijn van de volte volgen en daarbij de hals strekken. Let op dat je probeert dit de hele volte vol te houden, maar daarna geleidelijk de teugels weer op maat.